Praktische tips en aanwijzingen voor de behandeling van suikerziekte
Suikerziekte is een aandoening die wel te behandelen maar in principe niet te verhelpen is. Heel soms komt het voor bij katten dat er spontane regressie is van de ziekte, maar dat is niet de regel. Wel kan in de loop van de tijd de behoefte aan insuline veranderen. Op internet is er heel veel informatie in omloop over het ontstaan en de symptomen van suikerziekte, daar heb ik verder niets aan toe te voegen. Ik wil het nu meer hebben over de praktische kant van de ziekte.
Suiker is de belangrijkste energiebron voor uw huisdier. Insuline zorgt ervoor dat de suiker in het lichaam opgenomen en gebruikt kan worden. Zonder insuline wordt de suiker niet gebruikt en stijgt het suikergehalte van het bloed tot boven de ‘nierdrempel’. De nieren kunnen de suiker namelijk vasthouden in het lichaam tot een bepaalde hoeveelheid, als het daarboven komt wordt de suiker uitgeplast. Op die manier kan er dus gekeken worden of uw dier suikerziekte heeft: er zit suiker in de urine. Dit is normaal niet zo. Tevens is de bloedsuikerspiegel, dus het suikergehalte in het bloed, te hoog. Soms zijn er aandoeningen aan de urinewegen waardoor er wel suiker in de urine zit maar geen verhoogde suikerspiegel in het bloed, dit is dan geen suikerziekte. Vandaar dat we altijd een bloedbepaling nodig hebben, zeker in het begin. Is de diagnose zeker, dan kan soms later in het ziekteproces volstaan worden met af en toe de urine nakijken op suiker.
Als uw dier suikerziekte heeft zult u insuline moeten spuiten bij uw dier om de suikerspiegel op peil te houden. Dit lijkt eng maar in de praktijk blijkt dat het snel went. De hoeveelheid insuline verschilt van dier tot dier en moet in het begin zo precies mogelijk ingesteld worden. Vandaar dat u in het begin gevraagd wordt regelmatig te komen om een bloedje te nemen voor de suiker. Als de goede hoeveelheid insuline bepaald is hoeft u alleen af en toe te laten testen als er aanleiding voor is.
De belangrijkste tips zijn:
Het is belangrijk dat u uw huisdier iedere dag op ongeveer het zelfde tijdstip insuline prikt.
Aangezien eten belangrijk is bij insulinegift, kiezen de meeste mensen ervoor om de insuline te prikken tijdens een (kleine) maaltijd. Uw huisdier heeft dan afleiding en u weet zeker dat hij of zij gegeten heeft.
Insuline moet bewaard worden in de koelkast en voor gebruik moet het flesje voorzichtig gezwenkt worden, niet schudden. probeer met warm weer uw nieuwe flesje te halen met een koelelement op zak.
De insulinespuitjes kunnen, mits netjes bewaard, ongeveer drie keer gebruikt worden, soms vaker. Op den duur worden ze te bot en daarmee spuiten is dan niet echt aardig natuurlijk.
De gebruikte spuiten kunnen niet bij het gewone restafval. U kunt ze kosteloos bij ons inleveren dan doen wij ze in een speciale container die speciaal voor ziekenhuisafval is.
Het is belangrijk dat u de voeding constant houdt. Met voeding bedoel ik alle voeding in de breedste zin van het woord. Dus alle snoepjes, kluifjes en extra snackjes moeten zo constant mogelijk zijn. Een andere merk voeding heeft weer een andere koolhydratengehalte wat dus een andere insulinebehoefte geeft. Het zelfde geldt voor snoepjes en dergelijke. Probeer een keus te maken ten tijde dat de insuline wordt ingesteld, wat u van plan bent voor lange tijd te voeren, dan wordt de insuline daar namelijk op afgesteld. Mocht u door omstandigheden van voer moeten wisselen, houd er dan rekening mee dat de insuline behoefte kan veranderen.
Bij voorkeur geeft u uw hond twee keer per dag op vaste tijden eten. Een kat mag de hele dag door blijven eten. De gewone insuline heeft twee pieken van werking: de eerste rond het tijdstip van prikken, de tweede bij de kat 4 a 5 uur later en bij de hond 7 a 8 uur na de insulinegift. Dat zijn ook de tijden dat er eten beschikbaar dient te zijn, en dat zijn ook de tijden waarin de glucose bij voorkeur gemeten wordt en waar de insuline op ingesteld wordt.
Soms is een hond of kat niet of zeer moeilijk in te stellen. Dan kan het zijn dat de behoefte naar insuline zelf heel erg schommelt, of dat uw dier de insuline anders verwerkt waardoor de pieken van werking op een ander tijdstip vallen. Ook kan het zijn dat de insuline net een klein tikje te hoog wordt waardoor de bloedsuiker net een tikje te laag zakt en het lichaam daarna met onder andere adrenaline overcompenseert waardoor de suiker veel te hoog schiet. Om dit te achterhalen maken we bij de niet in te stellen dieren dan een curve: wij of u meten dan gedurende een hele dag ieder uur de suiker om meer inzicht te krijgen in het verloop van de suikerspiegel.
Zorg ervoor dat u altijd wat druivensuiker in huis heeft voor het geval dat uw huisdier in een ‘hypo’ komt.
Als uw huisdier braakt of om wat voor reden dan ook niet eet of niet mag eten, geef dan geen insuline. Ook als u twijfelt of u misgeprikt hebt met de insuline, geef dan niet nog een keer. Als u een keer een dosis gemist heeft, geef bij de volgende dosis dan niet extra veel. Uw huisdier kan beter een dagje suikerziekte ervaren dan teveel insuline krijgen en in een zogenaamde hypo gaan.
Een hypo is een tekort aan suiker in het bloed door (naar verhouding) teveel insuline, of een gewone hoeveelheid insuline maar niet eten. Hij of zij kan dan gaan wankelen, apathisch worden, flauwvallen of zelfs in coma raken.
Mocht uw huisdier in een hypo komen dan is het van belang dat u direct (opgeloste) druivensuiker, honing of gewoon suikerwater geeft. De suiker wordt door het mondslijmvlies al wat opgenomen. Pas wel op voor verslikken, als uw dier al te suf is om te slikken moet u zo snel mogelijk naar een dierenarts gaan zodat de suiker per injectie of infuus ingebracht kan worden. Als uw huisdier wel bijkomt met het suikerwater, geef hem of haar dan een extra maaltijd om de suiker weer op peil te krijgen. Daarna is het wel handig om te overleggen met uw dierenarts en de dosis insuline aan te pakken, als ook de eventuele oorzaak van het niet eten.
U kunt er zelf voor kiezen om een glucose apparaatje aan te schaffen bij de gewone apotheek. Dit scheelt u de tijd en kosten en uw dier de stress van het naar de praktijk toe komen. Bovendien kunt u dan zelf, als u twijfelt of uw dier een hypo heeft, een bloedtestje doen. U mag dit komen oefenen met uw dier op de praktijk. Om een druppel bloed te krijgen bij een kat geven we een klein prikje in het oor. Bij de hond is het iets lastiger, daar nemen we in principe bloed uit de ader. Bij rustige honden kan er ook geprikt worden aan de binnenkant van de (boven)lip.
Als er bij uw dier suikerziekte geconstateerd wordt komt er een hoop informatie op u af. Neem de tijd om alle informatie rustig (na) te lezen en bel gerust als u wilt overleggen. Het is een complex verhaal, schaamt u zich alstublieft niet om ons uw vragen desnoods een tweede keer voor te leggen. Bel ook vooral als u twijfelt aan de dosering insuline of bij andere onzekerheden, we staan u graag te woord, daar zijn we voor!